pettenmaker, marktkoopman en winkelier te 's-Hertogenbosch, geboren aldaar op 26 februari 1867, woonde ook enkele jaren te Helvoirt (NB), overleden te 's-Hertogenbosch op 24 december 1935, zoon van Christiaan Boelens en Maria Johanna Rek. Bernard is getrouwd aldaar op 3 augustus 1889 met Frederica Johanna (Anna) van Getsen, koopvrouw en winkelierster, geboren aldaar op 7 januari 1869, overleden aldaar op 3 december 1936, dochter van Klaas van Getsen en Maria Magdalena (Leentje) Kramer.1
Bernard is vernoemd naar zijn oom Bernardus Boelens, de oudste broer van zijn vader, die later naar Gouda zou verhuizen. Getuigen bij de aangifte van zijn geboorte waren: Willem Elias Roussel, barbier, oud 48 jaar, en oom Willem Jansen, ‘kleederkooper’, oud 41 jaar. Op dezelfde dag wordt hij gedoopt in de St. Pieter. Peter en meter: Oom Bernardus Boelens en grootmoeder Adriana Rek-Stoelemeijer. Zijn tweede doopnaam Adrianus is een vernoeming naar haar. Hij wordt geboren op het adres Markt B 17 (thans nr. 16). Hij zal al jong meegewerkt hebben in de zaak. Uit hoofde van broederdienst wordt hij vrijgesteld van militaire dienst.
Als jonge man hield Bernard al van het goede leven. Toen de Eiffeltoren geopend werd tijdens de Wereldtentoonstelling van 1889 was hij in Parijs met zijn neef. 's Avonds gingen ze op stap, naar de mooie vrouwtjes in de cabarets. Toen hij terugkwam, vertelde hij dat hij een luchtballon gezien had, die heel hoog boven de stad Parijs zweefde. Niemand in Den Bosch geloofde dat. Later zou hij nog een paar snoepreisjes naar Parijs maken.
Zijn ouders waren het er niet mee eens dat hij omging met Anna van Getsen, een meisje uit de Pijp uit een asociaal aandoend ‘gezin’. Anna woonde alleen met haar moeder en haar stiefvader, Wilhelmus van Raaij, die vaak ‘verdwenen’ was, niemand wist dan waar hij uithing. En Anna was ook nog eens protestant, hoewel dit laatste voor vader Christiaan toch geen probleem had moeten vormen, omdat zijn grootmoeder, Joanna Sprottinga, ook protestant was, maar misschien wist hij dat niet eens. Bernard zette door. Er is een verhaal dat hij kwaad het huis verlaten heeft. Toen Anna al 6 maanden in verwachting was, zijn ze getrouwd. Dit gebeurde op 3 augustus 1889 op de verjaardag van zijn moeder.
Trouwfoto Bernard Boelens en Anna van Getsen (1889)
Getuigen bij het huwelijk: Halfbroer Frans Boelens, zwager Willem Claessen, Petrus Wilhelmus Schrey, goudsmid, 24 jaar, ‘Martinus’ van den Dungen, smid, 27 jaar, getrouwd met Elisabeth Kramer, een nicht van de bruid. Deze Martinus van den Dungen, een verschrijving voor Mattheus, was de vader van Jan van den Dungen, die later met een dochter van Bernard en Anna, Mien Boelens, zou trouwen.
De familie Van Getsen-Kramer
Anna van Getsen was de spil van de zaak en het gezin. We maken even een zijstapje naar haar ouders, het echtpaar Van Getsen-Kramer, om vervolgens de draad weer op te pakken van het levensverhaal van Bernard en Anna en hun gezin.
Klaas van Getsen, de schoonvader van Bernard, was in 1826 in Franeker geboren. Hij was als sergeant-kleermaker in Den Bosch terecht gekomen. Later had hij een eigen kleermakerij. Achteraan in de Marktstraat in de Pijp (bij de Zuid-Willemsvaart) was een kazerne, waar hij vóór zijn huwelijk woonde.
Leentje van Getsen-Kramer, die in 1832 in Den Bosch werd geboren, is 90 jaar oud geworden. Zij kwam uit een gezin van vijf kinderen, drie meisjes en twee jongens, de meisjes zijn alle drie over de 90 jaar oud geworden. Haar vader was katholiek en haar moeder, Elisabeth Barbara Paulus, protestant. Afgesproken was, dat de jongens katholiek werden opgevoed en de meisjes protestant. Dat is altijd heel goed gegaan. Leentje was dus protestant en haar man Klaas van Getsen was dat ook.
Na hun huwelijk in 1852 in Den Bosch, zijn ze in Harlingen gaan wonen. Daar had Leentje 's winters altijd veel last van de kou. Het vele schaatsen, dat ze samen deden, bij voorbeeld naar Franeker en terug, deed daar niets aan af. Ze vond het vreselijk in Harlingen. Als ze naar Den Bosch wilde, deed ze daar volgens de overlevering drie weken over. Dat ging met de trekschuit en vervolgens via de Zuiderzee en Amsterdam. Het zal misschien wat overdreven zijn, maar een week zal het zeker wel geduurd hebben. Ze was letterlijk ziek en overspannen van heimwee naar Den Bosch. Op het laatst lag ze in Harlingen broodmager en ziek in bed en sprak geen woord. De dokter zei tegen haar man Klaas van Getsen: ‘Ze moet terug naar Den Bosch, anders verlies je haar. Hier zal ze nooit kinderen krijgen.’ De kleermakersknecht, die ze in dienst hadden, vertelde dit aan Leentje door en zij beaamde dit: ‘Ik weet zeker dat ik daar wel kinderen kan krijgen.’ Maar Klaas wilde van geen verhuizen weten. Toen is ze zelf stiekem vertrokken. De knecht heeft haar geholpen met het inpakken van haar bagage en het brengen van de spullen op de trekschuit. Ze was met een smoesje weggegaan en had voor haar man een briefje achtergelaten met daarop de tekst: ‘Als je van me houdt, dan kom je me maar na, ik ben naar Den Bosch’. En Klaas kwam haar direct na.
1867, 31 oktober:
Klaas en Leentje worden weer ingeschreven in Den Bosch, komende uit Harlingen. Ze geven op dat ze zich op 1 oktober in de stad gevestigd hebben. Gezien bovenstaand verhaal zijn ze dus niet tegelijkertijd aangekomen. Klaas wordt bij deze inschrijving weer kleermaker genoemd en ze wonen in de Fonteinstraat, wijk A nr. 331.2 Dit adres hadden ze slechts korte tijd, want in 1869, na 17 jaar huwelijk, wordt hun enig kind Anna geboren, in de Tolbrugstraat, in de Pijp.3 Zou er achter dit spannende verhaal over de zwangerschap van Leentje van Getsen-Kramer niet een heel andere geschiedenis schuilgaan? Daar zullen we wel nooit meer achter komen….
Als Anna 7 jaar oud is, overlijdt vader Klaas van Getsen in Den Bosch aan tuberculose.
Een jaar later, in 1877, hertrouwt moeder Leentje met Wilhelmus (Willemke) van Raaij, een 15 jaar jongere man.4 Willemke was een knap, klein ventje. Hij dronk erg veel, was koloniaal geweest in Ned. Indië. Later is hij nog eens teruggegaan naar Indië. Je treft hem wel eens aan met als beroep ‘koopman’, maar veel zal hij niet gedaan hebben.5 Hij had erg veel moeite met het aanpassen van het huwelijkse keurslijf, was vaak weg, niemand wist dan waar hij uithing. Soms bleef hij wel eens een jaar weg, een keer is hij zeven jaar weggeweest.
Als hij dan terugkwam wilde hij nooit precies vertellen, waar hij allemaal geweest was en wat hij gedaan had. Hij wilde ook niet stoppen met drinken. Op een dag kwam hij weer eens thuis na een lange periode van afwezigheid. Leentje woonde toen in een groot bovenhuis aan de Markt. Ze had een kamer verhuurd en de huurster deed de deur open voor Willemke. Leentje lag in bed en speelde dat ze op sterven lag. De huurster speelde dat spelletje mee. Vervuld van berouw, met de hand van zijn ‘stervende vrouw’ in de zijne, vertelde Willemke precies wat hij allemaal gedaan had en pas toen ze alles haarfijn te weten was gekomen, werd Leentje weer springlevend. Uiteindelijk kon ze toch niet met hem leven. Ze zijn nooit officieel gescheiden, maar in de praktijk waren ze dat wel.
Toen Leentje met Willemke trouwde, had zij al, vlakbij de kazerne, achteraan in de Marktstraat, een winkeltje, waarin zij van alles verkocht wat soldaten nodig hadden. Van schoensmeer, tot fruit, eieren, garen en band, van alles en nog wat. Ze was trots op haar zaakje en was blij dat ze niet op de markt hoefde te gaan staan.
In deze omgeving groeide Anna dus op. Toen zij 12 jaar was, heeft ze stiekem een paar gulden weggenomen bij haar moeder en van dat geld verse eieren van boerinnen gekocht, die ze met haar leuke mooie krullen en haar prachtige witte broderie-schort op de markt goed verkocht. Haar moeder werd gewaarschuwd, dat haar dochter van 12 jaar op de markt stond te verkopen. Ze bracht zelfs de eieren bij de mensen thuis en maakte een halve cent winst per ei. Ze heeft ook nog gewerkt bij een zuster van haar moeder die een eierhandel en een mosterdfabriek had en 12 kinderen. Ze verdiende daar een kwartje per dag. De huisdokter kwam langs en zei dat dat zo niet verder kon. Het was veel te zwaar werk, ook al was het maar voor twee dagen per week. Moeder en dochter hebben toen eens samen gepraat, want haar moeder wilde eigenlijk niet dat zij op de markt ging staan. Maar het ging toch door en Anna is van alles gaan verkopen, om haar moeder te helpen. De winkel liep nl. niet zo goed meer, omdat Den Bosch geen garnizoensstad meer was.
In die tijd was er een zaak van Gerard Moerkerk in Den Bosch aan de Markt, thans nr. 87. Dit was de vader van de later zo bekend geworden Bossche schilder en tekenaar Herman Moerkerk. Het was een grossierderij in wollen overhemden, linnengoed en textiel in de ruimste zin van het woord, opgericht door grootvader Herman Moerkerk sr. Moerkerk vond Anna sympathiek, ze was toen ongeveer 15 jaar oud, en hij adviseerde haar om een kraam over te nemen van een juffrouw die allerlei zaken verkocht: ‘galanterieën’. Korte tijd later gaf hij haar de raad om dat assortiment te gaan uitverkopen, want Anna kon met haar capaciteiten veel meer verdienen. Doordat Anna zo sympathiek was en zo jong, kreeg ze vanzelf een heleboel klanten. Van Moerkerk kreeg ze haar eerste krediet van f 50. Een hoop artikelen deed ze weg en ze begon in Jaeger-ondergoed en keper-broeken. Het assortiment breidde zich steeds meer uit. Haar moeder was inmiddels ook op de markt begonnen. Moeder en dochter werkten samen. Leentje stond met een eigen kraam met mooi linnengoed naast haar dochter op de markt. Toen Anna Bernard Boelens leerde kennen, had ze dus al een flinke handel met o.a. ook sokken, kousen, gebreid goed en bontstola’s. Bernard had vóór zijn huwelijk steeds gewerkt als pettenmaker en -handelaar in de zaak van zijn vader, maar doordat Anna zo’n goed lopende textielhandel had, is hij in de textiel terecht gekomen.
Anna zou op 18-jarige leeftijd aangenomen worden in de protestantse kerk. Haar moeder raadde dat af; ze was immers nu verloofd met een katholieke jongen van Boelens; ze moest maar katholiek worden. Dit is niet doorgegaan en Bernard en Anna hebben nooit een probleem gehad met hun gemengd huwelijk. Ze zijn in de sacristie van de St.-Pieterskerk getrouwd en Anna moest ervoor tekenen, dat ze haar kinderen katholiek zou opvoeden. Dit heeft ze op een geweldige manier gedaan. Anna heeft altijd een beetje gezweefd tussen protestantisme en katholicisme.
We zijn weer terug bij het huwelijk van Bernard en Anna en gaan nu verder met het verhaal van hun beider leven.
1889, 7 september:
Marie Boelens-Rek leent f 900 aan haar zoon Bernard, tegen 4 % per jaar. Als zekerheidstelling brengt hij zijn pand aan de Marktstraat kadaster sectie G nr. 537 in.6
De eerste paar jaar van hun huwelijk tot ongeveer 1892/1893 wonen ze in dit pand in de Marktstraat dat Bernard uit de nalatenschap van zijn vader had. De straat was toen anders dan tegenwoordig. Als je nu de straat inloopt, dan zie je net voorbij ‘de Moriaan’ aan de linkerkant een poortje, de ‘Meelpoort’. Bernard en Anna woonden pal daarnaast.7 De drie oudste kinderen worden er geboren. Schoonmoeder Leentje woonde bij hen in.
In 1891 hebben ze het grote Bossche marktoproer meegemaakt. Wat is er gebeurd?
Op 1 januari 1891 telde de stad 27.304 inwoners. Zij was sterk uitgebreid en er was meer openheid naar buiten. De vestingstad-status was in 1874 opgeheven en men begon buiten de stadsmuren te bouwen. Ook was er de trein gekomen en de industrialisatie was in volle gang. Het werd steeds drukker op de Bossche markt, een ontmoetingspunt van formaat tussen handelaren onderling, kopers en verkopers, stedelingen en plattelanders. De Bossche markt behoorde tot de grootste van Nederland. In het begin van de jaren ’90 van de 19e eeuw groeide het aantal kleine neringdoenden en ‘bescheiden’ handelslieden uit de omgeving, die zich in de stad vestigden. Menig winkelier was die ontwikkeling overigens een doorn in het oog, hoewel er ook winkeliers waren die daarnaast tevens marktkoopman waren, zoals Bernard en Anna later ook. In mei 1891, aan de vooravond van het oproer, schreef een ontevreden middenstander in de Noord-Brabantsche Courant: ‘Het grootste deel van de thans op de Markt staande kooplui zijn in de laatste jaren zich hier komen vestigen en gaat hunne eerlijke handel niet goed, dan blijven zij toch hier hangen en de gemeente kan hun onderhouden’. Ronduit rancuneus moet de winkelier geweest zijn die rond diezelfde tijd schreef: ‘Dat de handel in deze gemeente moet achteruitgaan kan ook niet anders en vele ingezetenen zullen hiermee instemmen, indien zij ’s morgens maar eens een kijkje nemen op de zogenaamde jodenmarkt. Vroeger kocht daar alleen de geringe man, doch thans zien wij de elite onzer stad zich niet schamen daar hare inkopen te doen en zien wij dames van goeden huize evenals de geringste vrouw uit eene achterbuurt, in oude vodden, die daar tentoongesteld zijn, rommelen om iets uit te zoeken’. Politieagenten inden de marktgelden bij de handelaren en gaven het aan de hoofdagent, die het vervolgens afdroeg aan de commissaris. Deze op zijn beurt overhandigde het geld aan de stadsontvanger Sopers.
In december 1890 stellen B & W een wijziging van de heffing van de marktgelden voor. De invordering van de marktgelden blijft onder toezicht staan van de Commissaris van Politie. De betalers ontvangen een ontvangstbewijs dat uit een couponboekje wordt gescheurd. Degene die daadwerkelijk het geld int, geeft het dagelijks af aan de commissaris. Eens per maand moet de commissaris de gelden afdragen aan de gemeenteontvanger. De gemeente rekende erop dat het bedrag dat men jaarlijks ontving uit de marktgelden, groot f 8500, op die manier wel gewaarborgd zou blijven. De marktkooplui betalen iedere keer en ontvangen vervolgens bonnetjes als een reçu voor het door hen betaalde. Wat blijkt? Volgens op gang gekomen geruchten zou er iets niet kloppen. De gemeente ontvangt maandelijks het geraamde bedrag (dat gelijk was aan voorgaande jaren), maar de marktkooplui betalen ineens minder! Dit bekent dus dat er in al die jaren daarvóór teveel sta-geld is geheven en dat dat ergens aan de strijkstok is blijven hangen. Op 18 juli 1891 komt de zaak aan de orde tijdens de gemeenteraadsvergadering. De publieke tribune in het stadhuis puilt uit van de mensen. Na een uitvoerig onderzoek onder alle betrokkenen was aan het licht gekomen dat de hoofdagent Van Lieshout een hoop geld in zijn eigen zak gestoken had en minder had afgedragen dan hij ontvangen had. De commissaris Van Goor werd de hand boven het hoofd gehouden, hij bleef volledig buiten schot. De gemoederen werden door deze hele affaire sterk verhit. Zoals vroeger gebruikelijk werden veel spotliedjes, protestliedjes, gemaakt. Deze werden gezongen in de straten van de stad. Weken lang bleef het rumoerig. Er werd gescandeerd: ‘Hop, hop, hop, hangt de commissaris op’ en ‘Vooruit met de schuit, de commissaris moet eruit.’ Bij het lopen door de straten stopte men steeds voor de huizen van de betrokken politiefunktionarissen. De gummiknuppel en ook de sabel werden veelvuldig gehanteerd door de politie. Het gebeurde nogal eens dat toevallige voorbijgangers getroffen werden. De stoet ging naar de Zuid Willemsvaart waar de commissaris woonde. Hij kwam naar buiten, vergezeld door agenten. Scheldwoorden werden hem toegeworpen en even later ook keien en klinkers. Burgemeester Van der Does de Willebois kwam ter plekke, in gezelschap van de marechaussee. Deze verspreidde de menigte; dit lukte echter pas toen de commissaris zelf naar binnen ging. De zingende stoet trok terug naar de Markt, onderweg lantaarns vernielend. Pas tegen het middernachtelijk uur ging iedereen naar huis. Nog tot ver in augustus is het blijven rommelen in de stad en waren er constant relletjes, waarbij de politie streng moest optreden. E.e.a. leidde tot overplaatsing van Van Goor.8
In 1892 vinden we een vermelding van Bernard in de archieven van de Bossche schutterij. Hij wordt afgekeurd. Er staat bij dat hij linkshandig is.9 Het adres is nog steeds Marktstraat.
Tussen juni en oktober 189510 verhuizen ze naar het Tweede Korenstraatje wijk B nr. 399 (later: 18).
1896:
Een wethouder van een andere stad vroeg aan Bernard of hij ervoor wilde zorgen, dat marktkooplieden ook in die stad op de markt wilden gaan staan. Er zou geen sta-geld geheven worden, als ze maar kwamen. Bernard is op dit verzoek ingegaan en zo is de basis gelegd voor een goed lopende markt. In de familie-overlevering ging het daarbij om Eindhoven. In 1896 maakten Bernard en Anna een uitstapje naar Tilburg.
In februari vertrekken Bernard en Anna naar Tilburg en gaan daar in de Anna Paulownastraat wonen, maar ze keren in juli van datzelfde jaar terug naar Den Bosch naar het Tweede Korenstraatje B399.11 De oudste zoontjes Christ en Jo waren in juli 1894, toen zij resp. 5 en 3 jaar oud waren, al naar Venray gegaan, wellicht op een kostschool. De jongens komen tegelijk met hun ouders weer terug naar Den Bosch.
1896, 24 juli/7 augustus:
Bernard wil het pand Marktstraat C 236 veilen. Het is verhuurd voor f 3.75 per week. De veiling wordt gehouden in het koffiehuis Het Parlement aan de Pensmarkt, bewoond door de gebr. Weijtjes. Neef Toon (A.F.) Jansen is de hoogste bieder met f 1800, maar Bernard wil dan het pand niet verkopen en maakt gebruik van zijn recht van ophouding. Dit betekent, dat de situatie niet wijzigt en dat het is alsof de veiling nooit heeft plaatsgehad.12
's-Hertogenbosch: het pand ‘de Put’: Tweede Korenstraatje 18 / Karrenstraat
In het Tweede Korenstraatje woonde het gezin in het pand ‘de Put’. Ze zaten daar gehuurd en waren de opvolgers van Bernards oom en tante Tijs en Betje Boelens-van Mulbregt. Bernard en Anna hielden niet van de straatnaam en gebruikten voor de handel liever als adres ‘Karrenstraat’, de straat waar het pand ook aan lang. Het is een van de mooiste panden in de Bossche binnenstad. Het heeft een fraaie klokgevel met het jaartal 1671 en een gevelsteen voorstellende Jezus en de Samaritaanse vrouw. Jezus vroeg de vrouw bij de put van Jacob te Sichar in Samaria om drinken. Het was een vreemd verzoek van een Jood aan een Samaritaanse, want beide bevolkingsgroepen stonden vijandig tegenover elkaar. Er ontwikkelde zich een gesprek, waarbij Jezus verkondigde dat hij kon zorgen voor het levende water, waardoor niemand meer dorst kon krijgen. Dit soort stenen was vaker te vinden op plekken waar (vroeger) een openbare waterput was. Al in het Bossche schepenregister van 1503 is er sprake van een huis ‘Aen den Put’, eigendom van Ghisbertus Willemsz. Op het achterterrein werd in de tweede helft van de 19e eeuw een koetshuis gebouwd. Toen werd het huis aan de achterzijde ook in een beneden- en een bovenwoning gesplitst. Men bracht een deur aan in de zijgevel (Doode Nieuwstraat). In 1927 werd het pand eigendom van de vereniging Hendrick de Keyser, die het naar een ontwerp van architect Jan van der Eerden in de jaren ’80 van de 20e eeuw heel fraai heeft laten restaureren.13
De indeling op de begane grond is nog hetzelfde als in de tijd van Bernard en Anna. Als je het pand binnenkwam, kwam je in de winkel, een stoffen- en bontzaak. Vanuit de winkel liep een gang links naar achter. Je kwam dan bij een grote woonkeuken waar alles gebeurde. Bernard en Anna sliepen in die keuken in een bedstee.
Hoewel Bernard textielhandelaar was, kocht hij ook wel eens een partij andere artikelen op, getuige deze advertentie:
Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant 20 december 1895
In de winkel in ‘de Put’ stond een prachtige glazen kast, die Bernard had laten maken. Achter was de plaats met stalling voor het paard. Paard en wagen waren onmisbaar want daarmee moest naar de markten gereden worden. De slaapkamers waren aan de voorkant van het pand boven. Het achterhuis met de ingang in de Doode Nieuwstraat werd bewoond door de familie Molhuysen.
1898, 28 februari / 14 maart:
Veiling van het onroerend goed uit de nalatenschap van moeder Marie Boelens-Rek, dat nog steeds onverdeeld bezit was van haar kinderen. De opdrachtgevers zijn: Wilhelmus Cornelis Rek, boekbinder, als voogd over Bernards zus Cato Boelens, Willem Claassen, als echtgenoot van zus Anna Boelens, Bernard, zus Mina, vrijgezel, en Harrie de Mol, als echtgenoot van zus Marie Boelens. Er was: Een winkelhuis van ouds genaamd De Windmolenberg, met recht tot verkoop van sterke drank in het klein, met erf en open plaats aan de St.-Jacobsstraat. Verhuurd voor f 6 per week. Verder: Acht woningen onder één dak in het Volderstraatje, verhuurd tezamen voor f 10.95 per week. Bij de finale verkoop, komt De Windmolenberg aan Antonius Hurkens voor f 4125. Hij verklaart geboden te hebben uit naam van mejuffrouw Anna Maria Geertruida Visser uit Den Bosch, het beroep van brander uitoefenende, weduwe van Adrianus Johannes Theodorus Ruygers. De acht huizen in het Volderstraatje komen, na het opbranden van het waslicht, aan Bernard voor f 6020, verkoper voor 1/5 deel. Dus hij hoefde maar ongeveer f 4800 bij te leggen. Halfbroer Jan Boelens was ook aanwezig als toeziend voogd over Cato.14
De huur werd iedere week door Bernard opgehaald, althans dat dacht zijn vrouw, maar eigenlijk nam hij altijd geld mee naar die huizen, want hier stond een overleden kind nog boven aarde, dáár hadden ze een communicant, in weer een ander huis was de man net werkloos geworden, en Bernard bezweek dan maar weer en gaf geld. Hij heeft altijd veel weggegeven. Hij was rijk toen hij trouwde en arm toen hij stierf. Ook in de Pijp kwam Bernard vaak en gaf daar veel weg. Vaak liep hij door de Pijp op weg naar de kippenmarkt achterin. Er werd veel kip gegeten bij Boelens. Bij Krol in de Pijp liet hij de kippen plukken, dat kostte een dubbeltje per kip. Tegen zijn kinderen zei Bernard altijd: ‘Als je rijk wilt worden, dan moet je veel aan de armen geven, dan heb je de hoogste rente!’
1899, 28 juni:
Voor f 2110 koopt hij een gebouw ingericht tot stal in de Karrenstraat B371, kad. sectie G nr. 4136. De verkoper is Johannes Mathijs Verbruggen, zonder beroep, maar voorheen voerman, wonende in Den Bosch.15 Op 24 oktober 1900 verkoopt hij dit pand aan zijn zwager Willem Claessen voor f 2300.
1902, 2 augustus:
Hij leent f 2000 van Maria Josephina Apollinia van Wijk, echtgenote van Petrus Wilhelmus van Valkenburg, tegen een rente van 4½ % per jaar. Als zekerheidstelling brengt hij zijn acht huizen in het Voldersstraatje in.16
Bernard ging vaak naar markten buiten de stad samen met zijn neef Antoon Boelens uit de Minderbroedersstraat of met zijn andere neef Toon (A.F.) Jansen. In de periode, dat Bernard met zijn neef Antoon naar de Markt ging, verliep een en ander als volgt: Bernard en Antoon laadden de wagen 's zondags 's avonds. De volgende morgen, in alle vroegte, gingen ze op weg naar bij voorbeeld Oss, één paard voor de wagen gespannen en één paard erachter. Op de kar droegen de mannen een remmersjas. Dit waren dikke jassen die door de remmers achter op de treinen gedragen werden. Het waren hele grote karren. De huiven waren van echt leer. Bij een uitspanning, werd het paard dat de wagen getrokken had, uitgespannen en men liet het daar achter. Het andere paard trok de wagen verder. In Oss aangekomen werd de kraam in orde gemaakt. Om 7 uur 's morgens stonden ze dan helemaal ‘uitgepakt’ op de markt. Anna reisde per trein van Den Bosch naar Oss en als ze aankwam stond de kraam al helemaal klaar en kon ze direct beginnen. Als de markt afgelopen was ging Anna met ‘de beuring’ weer met de trein terug naar Den Bosch. Antoon en Bernard laadden de handel op de wagen en aanvaardden de terugreis. Op woensdag en zaterdag stonden Bernard en Anna op de Bossche markt. De andere dagen van de week stonden zij in plaatsen als Eindhoven, Waalwijk, Tilburg of Helmond.
Als Bernard met zijn neef Toon Jansen naar de markten ging, dan had Toon Jansen een thermosfles met koffie bij zich, want ‘dat was het eerste verdiend’. Bernard en Anna deden zo iets nooit, maar gingen lekker ergens uitgebreid in een café‚ of op een terras koffie zitten drinken, bij voorbeeld bij de Bijenkorf, een bekend café in het centrum van Eindhoven. Als de vrouwen niet met de trein kwamen, maar met de kar meegingen, liepen de mannen voor de paarden uit en zaten de vrouwen op de kar. Vaak gingen ze met drie of vier karren achter elkaar naar de markten, dan was er nog Christje Jansen uit de Minderbroedersstraat bij, ook een neef van Bernard. Later kwam Bernards oudste zoon Christ erbij met een eigen kar. Onderweg hadden ze soms last van overstromingen. De paarden liepen dan tot aan hun buiken in het water. De waterhuishouding was toen lang niet zo goed als tegenwoordig. Ook de Bossche binnenstad had regelmatig te kampen met watersnood. Bij de verschillende uitspanningen langs de route moesten de paarden drinken, dus de mannen ook. Ze dronken geen bier, maar een borreltje, in boerencafés, waar ze leuke contacten hadden met de boeren. Zo bouwden ze ook een klantenkring op. De paarden wisten precies bij welke herberg er gestopt moest worden.
Op een dag ging Bernard met Toon Jansen naar de markt in Waalwijk. Een dronken kerel uit Kaatsheuvel wilde op de kar klimmen. Ze duwden hem er af en de man viel op de grond en was morsdood. Een tragische gebeurtenis. De politie kwam erbij, de zaak werd onderzocht, gelukkig werd het geen rechtszaak. Bernard en Toon Jansen zijn onderweg zelf ook eens aan de dood ontsnapt. Het was bij een spoorwegovergang. Bernard was net over de spoorlijn en Toon Jansen er vlak voor. Ze dachten van elkaar dat ze zeker gegrepen zouden zijn, ze waren vreselijk geschrokken. Pas toen de trein voorbij was zagen ze elkaar staan, ieder aan één kant van de spoorlijn.
De oudste twee jongens waren in Venray op school, weliswaar maar twee jaar, de meisjes in Berlicum en de jongste drie jongens in Heythuysen. Het gezin Boelens was een echt Bourgondisch gezin. Degene die aan het roer stond en zorgde dat alles zo goed mogelijk liep was Anna, een handelaarster, regelaarster in hart en nieren. Zij schijnt een bewonderenswaardige vrouw te zijn geweest. Veel mensen vonden haar knap en ze had een sterke persoonlijkheid. Anna was dol op mooie kleren en droeg vaak kostbare kleding. Opgeruimd van karakter was ze en gelijkgestemd. Nooit keek ze nors. Zingen kon ze goed en ze had zichzelf dansen aangeleerd. Haar kinderen leerde ze ook dansen. Zij was de spil van het gezin. Dit moest ook wel, want Bernard nam het allemaal niet zo nauw.
Anna Boelens-Van Getsen met haar zonen Christ (links) en Jo Boelens, die tegelijk hun 1e communie deden, rond 1900.
Hij lustte graag een borreltje, zoals de Bosschenaren dat zo mooi weten te zeggen. Dat borreltje bleef heel vaak niet bij één borreltje, hetgeen toch nogal wat spanningen teweeg bracht in het gezin. Anna heeft veel zelf op moeten knappen, omdat Bernard op stap was met zijn vrienden en zijn neven Antoon Boelens en Toon Jansen. Hij hield van het goede leven. Bernard was een grote flinke man; hij zag er goed uit, donker haar, slank, een mooi snorretje, altijd mooie kleren aan, een goede portemonnaie bij zich, hij was een charmeur, hij had altijd volop chance. Toen ze in de Karrenstraat woonden, kwam Bernard veel in een café in die straat, dat gedreven werd door Wieske Peetsolt, zij was als pleegdochter opgegroeid bij een echtpaar, dat voorheen daar het café dreef.17 Twee of drie keer per jaar ging Bernard op stap in Brussel en Antwerpen. Of met de trein naar Parijs. Hij bleef dan niet langer dan een week weg, maar toch soms wel vier of vijf dagen. Anna moest het dan alleen zien te rooien. Toch was het beste voor haar niet goed genoeg. Toen Anna een keer een doublé lorgnet had gekocht, ging hij ermee terug naar de winkel in de Vughterstraat, en zei: ‘Voor mijn vrouw moet hij helemaal van goud zijn en niet van doublé.’
1905, 16 maart:
De gemeente wilde de smalle Marktstraat verbreden en er een geschikte verkeersweg van maken tussen de Markt en de Zuid-Willemsvaart. De Marktstraat was veel smaller dan thans het geval is. Rechts van de Moriaan, nu op de hoek van de Marktstraat gelegen, stonden nog twee panden. Om de straat te kunnen verbreden wilde de gemeente de beschikking krijgen over de huizen aan de linkerzijde van de Marktstraat, waaronder het pand van Bernard.
1907, 21 mei:
Alle eigenaren gingen accoord met de door de gemeente geboden koopprijzen, op drie na, waaronder Bernard. De gemeente had f 2700 geboden en Bernard wilde f 3000 voor zijn pand hebben. Uit de notulen van 18 oktober blijkt dat er nogmaals is onderhandeld tussen de gemeente en Bernard en de andere eigenaren ‘met het gevolg, dat alle huizen voor de geboden sommen kunnen worden aangekocht.’ Het transport van het pand aan de gemeente had al op 24 augustus plaats gevonden.18
Inmiddels had Bernard een ander pand in de Pijp gekocht:
1907, 9 maart:
Hij koopt van Catharina Wilhelmina Antonetta Kusters, zonder beroep, wonend in Den Bosch, weduwe van Nicolaas Keukenschrijver, een pakhuis met bovenwoning, staande aan de Lange Tolbrugstraat, kadastraal sectie G 508, 68 centiaren, met de week verhuurd aan verschillende personen. De koopprijs bedraagt f 750.19
Het gezin Boelens-Van Getsen vóór het vertrek van Jo naar Afrika in 1907: v.l.n.r. Toon, moeder Anna Boelens-Van Getsen met de jongste zoon Co, Jo, Marie, Christ, vader Bernard, Mien en Wim Boelens.
1908, 27 april:
Er brak brand uit in een magazijn van Bernard, dat hij huurde van Leo van Vugt, firmant van ijzerwarenhandel George van Vugt aan de Hoge Steenweg. Het magazijn lag achter de woning van Van Vugt. Het was opgesplitst in twee delen. Een deel was bereikbaar vanuit het pand aan de Hoge Steenweg. Het andere deel had de ingang aan de erachter gelegen Suikerstraat. Een groot deel van de manufacturen en andere goederen van Bernard viel ten prooi aan de vlammen, die ‘een gretige voorraad’ vonden in de manufacturen. Ook het gedeelte van Van Vugt zelf liep grote schade op. Men was bang dat het vuur zou overslaan naar de arbeiderswoningen aan de Scheidingsstraat. Mannen hadden al met water staan spuiten en toen de brandweer na een half uur verscheen, was het vuur snel onder controle waardoor alleen de magazijnen volledig uitbrandden. Ook het kantoor van Van Vugt werd verwoest en de achterzijde van zijn woning liep grote schade op. De schade voor zowel Boelens als Van Vugt was enorm. Gelukkig dekte de verzekering de schade.20 Bernard had diverse karren en een paar mooie arresleeën. Deze stonden volgens de overlevering ook in dit pakhuis. Die brand was aangestoken.
1908:
De tweede zoon, Jo Boelens, 17 jaar, vertrekt als werkbroeder van de orde van de Witte Paters naar Noord-Afrika. Dit werd als een geweldige prestatie van Anna beschouwd, omdat zij, hoewel zij protestant was, haar kinderen zó doordrenkt had van het katholieke geloof, dat er zelfs een zoon het klooster in wilde. Vol trots liep Anna door de Karrenstraat en en liet aan haar buren een foto van haar zoon zien in habijt.
1909, 25 mei:
Bernard wordt ervan beschuldigd dat hij in de vroege morgen van 26 april te Boxtel Wilhelmina van Oorschot, huisvrouw van Van de Langenberg, heeft mishandeld door haar opzettelijk gewelddadig met een houten schraag te slaan en haar te schoppen. De rechtbank wil hem schuldig verklaren en veroordelen tot een boete van f 25 en bij wanbetaling tot een hechtenis van 50 dagen. Rechtzitting 5 juni 1909: Wilhelmina verklaart dat zij onenigheid kreeg met Bernard over hun staanplaatsen op de jaarmarkt te Boxtel. Hij sloeg haar met een schraag in haar zij, dat veroorzaakte veel pijn. Andere getuigen verklaren hezelfde. Het schoppen is niet bewezen, daar wordt hij van vrijgesproken. Hij wordt schuldig bevonden aan mishandeling. Veroordeeld tot een geldboete van f 30. De boete moet binnen twee maanden betaald zijn, anders gaat hij 60 dagen de cel in. Wilhelmina heeft nog een schadevergoeding van f 10 geëist omdat zij op de Boxtelse jaarmarkt en op de Tilburgse en twee Boxtelse weekmarkten haar beroep van koopvrouw niet heeft kunnen uitoefenen vanwege het schoppen van gedaagde tegen haar onderbeen. De dokter had haar gezegd dat ze rust moest houden. De rechtbank vindt haar eis ongegrond.21
Rond de verhuizing naar de Markt heeft één verhaal alle tijden doorstaan en het toont ook aan hoe initiatiefrijk Anna was. Bernard was weer eens een tijdje ‘aan de boemel’ naar Parijs of Duitsland. Toen hij terugkwam in het Tweede Korenstraatje, trof hij daar tot zijn stomme verbazing een leeg huis aan.
's-Hertogenbosch: Markt 29 is het 6e pand van rechts met halfrond bord op het dak met de tekst: ‘B. Boelens Dames- en Heerenmodeartikelen, pelterijen, vitrages’.
Anna was verhuisd naar Markt 29, waar later het souvenirswinkeltje ‘De Kleine Winst’ gevestigd was. De oudste zoon Christ wilde gaan trouwen en werd de overvolger in het pand in het Tweede Korenstraatje.
Markt 29 heet van oudsher ‘de Rozenkrans’ en was het ouderlijk huis van Jeroen Bosch. Ook de beroemde Nederlandse componist, musicoloog en leraar klassieke talen Alphons Diepenbrock (1862-1921) heeft van 1888 - 1894 op Markt 29 (toen nog A15) gewoond.22
Anna had het pand al een keer gehuurd, toen het leegstond, maar Bernard wilde eerst het Tweede Korenstraatje nog niet uit: ‘Wat moet ik met een zaak op de Markt?’ Hij was achter de rug van Anna om naar de eigenaar gegaan om te zeggen dat het niet doorging. Ongeveer 1 ½ jaar heeft er toen nog een handschoenenzaak gezeten van Noyons. Toen het pand weer te huur kwam, heeft Anna het definitief gehuurd.
1910, 10 september:
Opening van de nieuwe zaak op Markt 29, ‘naast Mosmans, boekhandel’. Ze hadden mooie zachtgroene toonbanken en kasten in de winkel laten maken, die langs de randen versierd waren met een bescheiden ‘art nouveau’-decoratie, die ook op de plafonds werd aangebracht. Dit interieur is tot de sluiting van de winkel ‘de Kleine Winst’in 2018 in gebruik geweest.
Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant 10 september 1910.
Er kwam een ander ritme in het leven en werken. De zaak was een winkel met gordijnstoffen, maar ook wollen stoffen, bont als het winter was, zakdoeken, heren- en damesmode, corsetten, ondergoed. Verder alles wat dames en heren nodig hadden, alleen geen confectie. Op het dak werd een groot bord geplaatst met de tekst: ‘B. Boelens Dames- en Heerenmodeartikelen, pelterijen, vitrages’.23 Het hele huis, tot de slaapkamers aan toe, stond vol goed. Zelfs garen en band werd er verkocht, dit soort zaken waren er wel 25 in de binnenstad, want warenhuizen bestonden niet.
Het zolderraam stond altijd open, de zolder was voor de duiven. Bernard hield daar postduiven.
Bernard en Anna kochten vaak grote partijen goed op. Als er bij voorbeeld ergens een winkel of een fabriek geliquideerd werd, dan boden zij één bedrag voor de hele handel. Ook kochten ze partijen tweede keus. Dit was textiel met ergens een klein foutje. Deze partijen brachten ze dan tegen lage prijzen. Ze deden veel zaken in Amsterdam, waar ze inkochten. Ook bij grote bontfirma’s, zoals de toen zeer bekende firma Heertje.
Ze bleven ook gewoon doorgaan met de markt, vooral de Bossche markt. Het was in die tijd heel normaal om winkelnering en markthandel te combineren. Anna was een en al arbeid en handel als ze achter de kraam stond. Ze deed er alles aan om zoveel mogelijk omzet te maken. Anna heeft nooit zo van de winkel gehouden. Ze ging veel liever naar de markten. Later, toen Anna al op leeftijd was, had zij bij sommige Bosschenaren de bijnaam ‘de Roomsche jodin’. Zoals gezien klopt dat ‘Roomsche’ niet, want ze was protestant. De bijnaam ‘jodin’ sloeg op haar uiterlijk en haar manier van handel drijven. Men vond dat ook haar kinderen en later haar kleinkinderen Joodse trekjes hadden.
1910, 5 maart:
Bernard leent f 4000 van Allegonda Wilhelmina Brouwer, weduwe van Franciscus Cuppen. De lening wordt aangegaan voor 3 jaar tegen een rente van 4½ % per jaar. Als onderpand dienen de acht woningen in het Volderstraatje.24
1910, 5 november:
Hij verkoopt voor f 1300 aan Bastiaan Christiaan van Esch, koopman en slager uit Den Bosch, zijn pakhuis met bovenwoning aan de Lange Tolbrugstraat kad. nr. G 508, verhuurd aan slager Willem van den Wildenberg, voor f 2 per week. Daar verdient hij dus goed op in 3 jaar tijd!25
1911, 15 en 29 mei:
Bernard verkoopt de acht woningen in het Volderstraatje, die op dat moment gezamenlijk voor f 14 per week verhuurd werden. Bij de finale verkoop is Chr. Suijling, bouwkundige uit Den Bosch, de hoogste bieder met f 6630. Hij verklaart geboden te hebben namens Henricus Cuppen, zetkastelein uit Den Bosch.26 Hiermee kwam een eind aan 34 jaar huur ophalen door de familie Boelens in het Volderstraatje.
Markt 29 was erg klein. De oudste zoon Christ was al getrouwd, Jo zat in Afrika, maar er waren nog vijf kinderen, voor wie, hoewel sommigen van hen nog op kostschool zaten, toch ruimte vrij gehouden moest worden, maar het belangrijkste argument was de handel: het hele pand Markt 29 zat vol met goed. Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) hebben ze ook nog 1½ jaar Belgische vluchtelingen in huis gehad. Het waren neven en nichten van Bernard van de familie Cabri-Rek uit Antwerpen, diamantairs.
7 februari 1916:
Bernard en Anna maken op Markt 29 plaats voor het winkeltje ‘De Kleine Winst’ en verhuizen naar Markt 25, twee panden verder. Een verslag van de opening:
Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant 7 februari 1916.
En een advertentie van de opening van de Kleine Winst op Markt 29:
Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant 17 februari 1916.
De eigenaar van Markt 25, H. Heijnen van Leent, kende Bernard en Anna goed. Zij betaalden hem wekelijks f 30 huur. Het pand is minstens driemaal de inhoud van Markt 29. Rond 1850 was Markt 25 nog een particulier huis. Er woonde een pastoor. Toen hij overleed, heeft Bernards schoonmoeder Leentje van Getsen-Kramer nog een koperen doofpot uit die boedel gekocht. De pot is nog steeds in de familie. Na de dood van de geestelijke werd Markt 25 Venduhuis en winkelpand. Heijnen van Leent had er een bazar waar van alles verkocht werd. Twee dochters van hem waren met twee broers getrouwd: Piet en Toon Appel. Piet Appel was aannemer en had in 1909 in de tuin een heel groot achterhuis gebouwd.27
De voorgevel aan de Markt was 4.50 m. breed en de totale diepte was 36 meter. Het pand was nergens breder dan 5 meter, behalve helemaal achteraan, daar was het ruim 6 meter breed. Het voorhuis was 17 meter diep, dan volgde een open plaats van 5 meter diep en 3 meter breed. Daarachter was het achterhuis van 14 meter diep. Voor- en achterhuis waren met elkaar verbonden door een lange gang van meer dan 20 meter die links achter in de winkel begon en doorliep tot aan het magazijn, helemaal achterin. De vloer van de gang was van zwart hardsteen. Halverwege de gang ter hoogte van de binnenplaats was de trap naar boven.
Tegen carnaval maakten ze van hun zaak een complete carnavalswinkel. Gedurende korte tijd verkochten ze dan heel veel carnavalsgoed. Dit was een lucratieve bezigheid, ze hadden daar altijd veel succes mee. De mensen stonden dan letterlijk in de rij om bij Boelens carnavalskleding te kopen.
Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant 22 februari 1919.
Tegenwoordig zie je met carnaval vooral de boerenkiel, pet en das. In die tijd verkleedden mensen zich op heel verschillende en originele wijze. Door Anna werd dan met hulp van haar kinderen en personeel heel hard in deze zaak gewerkt. Het kwam wel eens voor, dat ze naar buiten keken en Bernard in een open landauer voorbij zagen komen met een flinke borrel op en een paar leuke dames om zich heen.
Bernards schoonmoeder kwam vanaf 1916 weer bij hen inwonen en zou er blijven wonen tot haar dood in 1923. Ze verhuisde nogal eens in huis. Eerst woonde ze aan de voorkant, tweehoog, maar vanwege haar hart ging ze eenhoog achter wonen, maar dat vond ze maar niks, want dan zag ze de Markt niet, ze keek alleen maar op bakker Verheijen. Maar meestal was ze toch van huis en liep op straat, want ze wilde alle nieuwtjes van de Pijp bijhouden, waar ze iedereen kende. Leentje was altijd heel koket gekleed, hield van chique kleren en liep op haar trippelhakjes naar de Pijp. Al haar verhuizingen naar steeds andere kamers in het huis brachten met zich mee dat de kamers ontruimd moesten worden en er een kind moest ruilen met opoe. Ze kon ook in de salon aan de voorkant op de eerste etage gaan zitten, waar nooit iemand kwam, alleen Bernard af en toe door de week, maar dat wilde ze niet. Het was ook niet altijd even makkelijk, want ze wilde persé haar eigen kopjes en lepeltjes blijven gebruiken. Als er dan eens geen lepeltje van haar beneden was liep ze, ondanks de protesten van haar kleinkinderen, de trappen weer op naar haar eigen kamer om een lepeltje te halen.
De relatie met schoonmoeder was niet best. Bernard dronk nooit echt veel, maar doordat hij altijd in de buitenlucht was, had hij ‘s winters een rood hoofd van de kou en ‘s zomers van de warmte. Als hij dan nog een paar borreltjes dronk, kreeg hij helemaal een rode kop. Wanneer hij dan zo thuis kwam, hitste zijn schoonmoeder haar dochter op: ‘Moete zien hoe dat ie daar binnenkomt, met zijn vuurrooie kop. En gij maar werken!’ En dan kwam er ruzie. Bernard ging dan maar weer weg. Leentje heeft er nooit bij stilgestaan, dat zij vaak de oorzaak was van ruzies in huis. Dit was een algemeen probleem. Bijna alle bejaarde mensen woonden bij hun kinderen in en bemoeiden zich veel met de hele gang van zaken. Veel echtparen hadden in hun eigen huis weinig te vertellen, omdat opa en oma inwoonden. Ook de dienstbode was intern, dat was in die tijd vanzelfsprekend.
's-Hertogenbosch: Markt 25 met de nieuwe halfronde etalagekasten.
Toen Bernard en Anna zich op Markt 25 vestigden, hebben ze de zaak meteen helemaal verbouwd. Anna was naar Berlijn geweest en had daar etalagekasten gezien waarbij het glas in een halve ronding liep. Een zaak in Den Bosch: Schickendanz op de Hooge Steenweg had dit ook laten doen, Anna en Bernard waren de tweede in de stad met dit soort etalages.28 De winkeldeur was in het midden van de gevel naar achteren gelegen met een toegang die aan weerszijden geflankeerd werd door de etalagekasten. De winkel was 6.50 meter diep, rechts en links waren houten stellingen om de stoffen en textielwaren op te bergen. Rechts stond een houten toonbank. Helemaal achteraan rechts stond de kolenkachel. In de huiskamer, die beneden achter de winkel was, stonden twee grote leren leunstoelen, die Bernard had laten maken voor zichzelf en zijn vrouw. ‘s Middags na het warm eten, zaten ze daar altijd even te rusten. Of als ze laat van de markten thuis kwamen. De huiskamer werd van de winkel gescheiden door houten deuren met glas. Achter in de huiskamer waren twee hoge schuiframen met glas-in-lood uitkomende op de plaats. Links in het midden was de deur naar de gang naar achter. Deze liep langs de trap en een deur naar de plaats. Vanaf de binnenplaats kon je de kelder bereiken. Het was een grote gewelfde kelder. Aan de marktkant vlak voor de linker etalage was ook een toegang tot de kelder. Terug in de gang op de begane grond was voorbij de plaats de deur naar de keuken. Achter de keuken was het magazijn. Via een fraaie trap kwam men op de eerste etage, waar enkele slaapkamers waren en aan de voorkant (met uitzicht op de Markt) nog een flinke salon. Op zolder waren ook nog twee kleine kamertjes. Hier sliep de dienstbode. Op de achterzolder waren houten deuren in de gevel boven de binnenplaats. Daar bevond zich een hijsinstallatie met een touw dat men op de binnenplaats kon laten zakken. De zaak noemden ze ‘de Bijenkorf’. Bernard was zo trots op zijn nieuwe zaak, dat hij een foto van de voorgevel compleet met etalagekasten als ansichtkaart stuurde aan zijn zuster Marie de Mol-Boelens in Zoetermeer, zonder afzender (zie afbeelding).
De huisnaaister juffrouw Akkermans, die op de Zuidwal woonde, maakte o.a. veel sjaals met franje eraan. Ze kon ook alles op maat maken voor verkoop in de zaak, zoals blouses e.d. De dochters Mien en later Marie kwamen als winkeljuffrouw in de zaak werken.
Bernard kon goed koken. Hij kocht ook altijd de verse vis, vlees, kip en wild voor het gezin. De markt was voor de deur, dus daar werd groente en fruit gekocht. Het vlees werd nooit op de markt gekocht, maar altijd bij de slagers.
Bernard en Anna hadden zakelijk gezien hun ups en downs. Soms verdienden ze ineens veel geld, maar er waren ook tijden dat het ze slecht ging. Toen in 1917 in Rusland de revolutie uitbrak, werden ze van de ene dag geconfronteerd met de ontwaarding van aandelen van de Transsiberische Spoorlijn. Bernard had veel aandelen gekocht van deze spoorlijn. Door de revolutie werden de plannen doorkruist en ieder was zijn geld kwijt. Ook was er een periode dat er kisten vol marken in huis waren, die in een klap waardeloos werden. Maar steeds kwamen ze die stroppen weer te boven.
1919:
Zo rond haar 50e jaar spreekt Anna er met haar dochter Marie over dat ze toch wel graag aangenomen zou willen worden in de gereformeerde kerk. Ze zou dit dan doen als haar man dood was. Die was nl. op dat moment nogal ziek. Hij had nierstenen en men kon hem toen niet opereren vanwege zijn bronchitis. Hij hoestte ook altijd veel. De reactie was: ‘U hoeft toch niet te wachten tot vader dood is’ en even later kwam Bernard zelf binnen, hoorde de wens van zijn vrouw en ging meteen de dominee bellen: Ds Voorhoeve, die op de Koningsweg woonde. ‘Dominee’, zei Bernard, ‘ik heb een klant voor u’. Diezelfde dag is ze aangenomen als lidmaat van de gereformeerde kerk. De dominee was zeer trots, dat hij nog een vrouw van 50 jaar met 7 katholieke kinderen en een katholieke man kon aannemen. Haar kinderen hebben toen voor haar op een hartverwarmende wijze een belijdenisfeest georganiseerd. Met groot respect is altijd in de familie gesproken over het feit dat Anna haar kinderen zo’n geweldige katholieke opvoeding heeft gegeven. Als de kinderen de H. Communie deden, dan was ze erbij, ze overhoorde ook altijd de katechismus, een boekje met geboden en basisregels van het katholieke geloof dat bestond uit vragen en antwoorden die men op de lagere school letterlijk uit het hoofd moest kennen. Anna heeft steeds gevoelsmatig gezweefd tussen het geloof van haar jeugd, dat zij behouden had en dat zij tot vlak voor haar dood trouw is gebleven, en dat van de rest van haar gezin. Ze ging bij voorbeeld altijd naar de vastenpreken in de St.-Jan, een katholieke aangelegenheid. ’s Zondags ging ze wel naar de protestantse diensten.
Anna was goudeerlijk en spontaan, maar wond er ook geen doekjes om, ze was heel direct in haar uitspraken en kon daarbij ook wel eens iemand grieven tot op het bot. Ze was erg kritisch en het was niet gauw goed. Haar eigen kinderen betekenden alles voor haar, maar de aangetrouwden waren in haar ogen onbelangrijk.
Bernard ging vaak een kaartje leggen en een borreltje drinken op zondagmiddag in Café de Neerlander op de hoek van de Kolperstraat en de Markt, vanaf de Markt gezien links. Een ander café waar hij altijd kwam was het nog bestaande ‘Plaats Royaal’ in de Ridderstraat, het oudste café van de stad. Waar hij het meest kwam was bij Rath in de Kolperstraat. ‘Keurige mensen’, waar iedere avond ‘een kaartje werd gelegd.’ De winkels waren ‘s avonds open, soms wel tot 12 uur ‘s nachts. Anna hield de winkel draaiende….
1919, 12 en 28 mei:
Op een veiling bij ‘café Central’ koopt Bernard onroerend goed van Petrus Josephus Hubertus Noyen, slager te Helmond, gehuwd met Johanna Adriana Maria Martens, en van mejuffrouw Henrica Maria Petronella Martens, erfgenamen van Petrus Johannes Martens. Het is ‘een pand waarin sedert jaren een druk beklante smederij wordt uitgeoefend aan den Vughterdijk met afzonderlijk bovenhuis en daarachter gelegen open plaats met woonhuis , kad. bekend sectie G nummer 4897, ter grootte van twee aren 19 centiaren’. Kennelijk kon men er ook aan de kant van de Westwal binnenkomen, want het pand komt voor met het adres: Westwal. De smederij en het daarachter gelegen woonhuis zijn verhuurd aan M. van Diessen voor f 8 per week en het bovenhuis voor drie maanden voor f 4 per week aan de heer Prinsen. De koper kan vanaf 1 augustus de huur gaan ontvangen. Bernard betaalt een koopsom van f 11.000.29 Hoogstwaarschijnlijk kocht hij dit pand voor zijn zoon Wim, die smid was. In ieder geval is het tot 1937 in de familie gebleven.
1919, 26 juli:
Het dient als zekerheidstelling voor twee geldleningen. De eerste is bij de Hypotheekbank voor Nederland. Het gaat om een bedrag van f 6500 tegen een rente van 5 ¼ %. Meteen daarna leent Bernard nog eens f 4500 van de Provinciale Bank te ’s-Hertogenbosch. Het pand wordt omschreven als: een huis, smederij en erf, aan de Westwal 41, groot 2 aren 19 centiaren.30
1920, 29 mei:
Weer dient het pand aan de Westwal als zekerheidstelling, nu betreft het een bedrijfskrediet van f 4500 bij de Incassobank te Amsterdam.31
1923, 6 april:
Schoonmoeder Leentje overlijdt, zonder ziekbed, op 90-jarige leeftijd.
Volgens de overlevering zouden Bernard en Anna rond deze tijd nog een paar jaar een winkel gehad moeten hebben in de Taalstraat in Vught op de hoek van de Zeeldraaiersstraat, waar hun oudste zoon Christ zich in 1928 vestigt.32
1926:
Dochter Marie Boelens trouwt met Frits van der Ven en neemt de zaak van haar ouders over. De zaak blijft nog tot de dood van Bernard ‘de Bijenkorf’ heten en de naam ‘Boelens’ blijft op de voorgevel staan.33 Pas later zou er ‘Frits van der Ven, pelterijen’ op komen staan. Bernard en Anna verhuizen naar Vughterstraat 65.
Van 25 oktober 1927 tot 18 september 1931 wonen ze met hun jongste zoon Co in Helvoirt. Ook zoon Wim, die zonder werk zat, woont er met vrouw en kinderen tot de herfst van 1929. Ze huurden de fraaie villa ‘de Beuken’, een statig herenhuis, dat er nu nog staat. Huidig adres: Oude Rijksweg 30, niet ver van restaurant ‘de Zwarte Leeuw’, thans ‘Lots’. Het huis is in 1879 gebouwd. De naam ‘De Beuken’ die er tot ver in de 20e eeuw met grote letters op stond, is na een schilderbeurt niet meer opnieuw aangebracht. Bernard liet een garage bouwen naast het huis omdat zijn zonen Willem en Co altijd met auto’s bezig waren.
Helvoirt: Huize ‘de Beuken’, Oude Rijksweg 30, in 2006.
In 1929 hebben ze in deze villa hun 40-jarig huwelijksfeest op zeer uitbundige wijze gevierd. Het feestprogramma is nog in de familie bewaard gebleven. Kleinzoon Ben, zoon van Jo, die op kostschool De Ruwenberg in St. Michielsgestel zat, kreeg geen vrij voor dit feest. Hij vond dit zo erg, dat hij spijbelde van school en van St. Michielsgestel naar Helvoirt liep en daar ‘s middags onverwachts op het feest bij zijn grootouders aankwam.
Ook in Helvoirt bezocht Anna ’s zondags trouw het, overigens zeer fraaie, protestantse kerkje. Ze vond het daar altijd letterlijk en figuurlijk koud. Soms preekte de dominee wel een uur lang. Bernard ging naar de katholieke kerk. Na afloop kwamen zowel de dominee als de pastoor van Helvoirt bij Boelens koffie of iets anders drinken. Een keer was het weer steen- en steenkoud geweest in de protestantse kerk en had de dominee misschien wel twee uur gepreekt, met slechts 20 mensen in de kerk. Hij kwam ‘s middags weer op bezoek. Hij had zijn jas nog niet uit of Anna zei: “U bent welkom, u krijgt een lekkere warme kop thee en een borrel, maar ik kom nooit meer bij u terug in de kerk. Ik heb genoeg van uw gemeente. Uw preken moeten anders en u moet een warme kachel plaatsen.”
Helaas gebeurde er iets waardoor ze Helvoirt moesten verlaten. Hun zoon Co kreeg verkering met een meisje dat ongewenst in verwachting raakte. Hierdoor was het voor hen onmogelijk in Helvoirt te blijven wonen. ‘Voor de schande’ moesten ze in 1931 terugkeren naar Den Bosch.
Bernardus Adrianus Boelens (1867-1935) en Frederica Johanna van Getsen (1869-1936).
Ze gingen wonen in een huis (geen winkel) in de Hinthamerstraat 113a, later: Van Genabeek. Het was een benedenwoning met drie kamers achter elkaar, een huiskamer, een salon en een slaapkamer. Daarachter lag een binnenplaats, dan een achterhuis, waar de keuken was en waar ook nog wel stoffen-voorraden lagen. Je moest altijd door de lange gang langs de binnenplaats naar de keuken. Ze moeten in deze periode toch nog aktief geweest zijn ‘in de handel’.34
Bernard en Anna hadden een zeer druk familieleven met 7 kinderen en bij hun leven al ongeveer 60 kleinkinderen. Het zouden er in totaal 68 worden. De verjaardagen van opa en oma waren altijd heel druk; kleinkinderen droegen stukjes voor als opa of oma jarig was. Op de binnenplaats werd voor de kleinkinderen warme chocolademelk geserveerd. Sommige herinnerden zich nog dat grootvader Boelens altijd een kwispedoor naast zich had staan. Hij had nl. altijd last van hoesten en opkomend slijm.
Ieder jaar als het erg koud werd op de slaapkamer, liet Bernard zijn bed naar de huiskamer verplaatsen. Hij bleef dan ongeveer 14 dagen op bed liggen, liet zich goed verwennen, thee op bed e.d. Als de sneeuw weer weg was, en de kou minder werd, dan was hij weer beter.
‘s Zondags voor zijn dood, wilde hij een nachtbroeder van Johannes de Deo hebben, een klein ziekenhuis in de Papenhulst. Zijn kinderen hoorden ‘s maandags dat hij al ‘ten volle bediend’ was, dit betekent dat hij het H. Oliesel der stervenden ontvangen had. De broeder had ervoor gezorgd dat het bed verplaatst werd naar de salon, zodat de kinderen als ze kwamen, allemaal in de huiskamer konden zitten bij de kachel. De schuifdeuren tussen beide kamers stonden open. Hij lag prinsheerlijk in bed en mankeerde niets in de ogen van zijn kinderen. Op maandag 23 december is zijn jongste dochter Marie van der Ven-Boelens er de hele dag bij geweest. Zij heeft met haar vader zitten praten, maar hij wilde graag dat zij met haar moeder ging kaarten. Als ze even naar het toilet moest, gebaarde hij dat ze door moesten gaan met kaarten, want hij wilde niet dat zijn vrouw zag dat hij steeds achteruit ging. ‘s Avonds kwam de broeder weer. Marie ging naar huis, Anna ging naar bed. De broeder vertelde later, dat Bernard gezegd had: ‘Morgenvroeg om 4 uur sterf ik, en ik wil niet hebben dat u dan mijn vrouw wakker maakt. Zij wordt om 6 uur wakker, dan gaat ze zich wassen en aankleden en dan pas mag u zeggen, dat ik overleden ben. Mijn kinderen mogen pas om 8 uur gewaarschuwd worden. Die zitten met hun gezinnen en ik wil niet dat ze eerder in paniek raken.’ Hij is inderdaad om 4 uur gestorven. De laatste uren voor zijn dood heeft hij alleen maar, met een rozenkrans in zijn handen, op zijn bed gekeken naar het kruisbeeld dat op de schouw stond naast het portret van zijn vrouw en heeft niet gesproken, alleen maar gebeden. Klokslag 4 uur vouwde hij zijn handen samen en is gestorven. Die broeder heeft er jaren later nog over gesproken, het is verder precies zo gegaan als Bernard gezegd had. Hij heeft een rustig sterfbed gehad, zonder pijn.
Zijn uitvaart was in de St.-Jacobskerk in de Hinthamerstraat. De kerk puilde uit van de mensen, veel uit de arme buurten: De Pijp, de Beurdschestraat e.d. Toen dochter Marie na zijn dood voor het eerst weer in de Pijp op de kippenmarkt kwam, kwam de halve Pijp op haar af om deelneming te betuigen.
Anna verhuist naar een bovenhuis in de Nieuwstraat op nr. 4. Het huis in de Hinthamerstraat was te groot voor haar. Ze woonde er niet lang, want minder dan een jaar na haar man zou ook zij overlijden. Ze woonde tegenover haar oudste zoon Christ op Hinthamerstraat 45 en at vaak bij haar dochter Marie; ze zat dichter bij de kinderen. Ook ging iedere dag naar haar zoon Toon in de Visstraat en ‘s zondags was ze bij haar zoon Christ. De grotere kleindochters moesten om beurten bij oma de ramen komen zemen.
In de zomer van 1936 was ze in het buitenhuis ‘Huize Fify’ bij het gezin van haar oudste zoon Christ in Vught. Daar is ze ziek geworden en op 14 september overgebracht naar het Groot Ziekengasthuis. Steeds kwam er in het ziekenhuis een strenge dominee bij haar op bezoek van de gereformeerde kerk ‘met de groene ruitjes’ in de Jan Heinsstraat. Deze hield haar voor dat ze in de hel kwam, omdat ze haar kinderen katholiek had opgevoed. Van die bezoeken werd zij zeer onrustig volgens de verpleegster. Het zweet gutste dan van haar gezicht. Dochter Marie heeft de dominee bij haar thuis ontboden en hem de wacht aangezegd, dat hij haar moeder niet meer mocht bezoeken: ‘Mijn moeder komt zeker in de hemel, maar of u erin komt, is voor mij een zeer grote vraag.’
Op een dag was het het feest van de H. Carolus en de bisschop ging dan altijd op ziekenbezoek in de ziekenhuizen. Op de kamer naast Anna lag een witte pater, die nog met haar zoon Jo in Afrika was geweest. Mgr. Diepen kwam deze pater opzoeken, en die zei hem, dat hij eens op de kamer ernaast moest gaan, want daar lag een geweldige moeder, die problemen had met haar geloofsleven. ‘U komt mij toch zeker niet Rooms maken’, was Anna's reactie. ‘Nee’, zei Mgr. Diepen, ‘maar ik heb zo’n respect voor u, dat ik één ding zeker weet, dat is, als u niet in de hemel komt, dan kom ik er ook niet in. De pater hiernaast heeft me over uw leven verteld en hoe u uw kinderen hebt opgevoed.’ Ze kreeg een prentje en hij gaf haar de zegen.
Toen haar einde naderde, vroeg haar zoon Jo of ze er prijs op stelde een dominee aan haar bed te hebben. Ze had echter liever de RK-rector van het ziekenhuis met wie ze een goede band had. Op een nacht heeft ze gevraagd of de rector aan haar bed kon komen. Anna maakte toen kenbaar dat ze katholiek wilde worden. Dit is ook gebeurd. Ze heeft de H. Communie ontvangen en ook het H. Oliesel voor de stervenden. Dr Lamers, die haar behandelde, vroeg de familie het geheim te houden, want anders zouden de protestanten in de stad zeggen: Zie je wel, dat katholieke ziekenhuis probeert iedereen voor hun geloof te winnen. Er is een H. Mis geweest in het ziekenhuis.
Ze is begraven op de protestantse begraafplaats op zondagmiddag. Het plan was eerst om met alle kinderen en kleinkinderen die konden lopen, ieder met een wit boeketje in de handen, achter de kist aan te lopen naar het kerkhof. Alle boeketjes waren gemaakt, maar op zondag brak er een noodweer los. Besloten werd om toch maar allemaal in rijtuigen aan te sluiten in de stoet. Toen ze bij het kerkhof waren, was het weer stralend weer. Alle witte boeketjes werden op het graf gelegd. Anna is bijgezet in het graf van haar moeder Leentje, dat had ze steeds graag gewild.
Uit het huwelijk van Bernard Boelens en Anna van Getsen, allen geboren te 's-Hertogenbosch:
- Christianus Maria Wilhelmus (Christ) Boelens (1889-1944), textielhandelaar, winkelier en grossier Magazijn ‘de Bij’, Hinthamerstraat, fabrikant in de Uilenburg.
- Johannes Wilhelmus Antonius (Jo) Boelens (1891-1973), broeder bij de Witte Paters, textielhandelaar, winkelier en grossier ‘firma Gebr. Boelens’, Kerkstraat.
- Helena Catharina Wilhelmina (Leentje) Boelens (1892-1893).
- Wilhelmina Christina (Mien) Boelens (1894-1948). Zij trouwt in 1919 met Joannes Nicolaas Antonius (Jan) van den Dungen (1889-1982), smid en leraar aan de Hoge School voor Kunst, Techniek en Ambacht aan het Kapelaan Koopmansplein.
Uit dit huwelijk, o.a. Maria Frederica (Ria) van den Dungen (1925-1985). Zij trouwt in 1950 met Lodewijk Frits (Louis) Slippens (geboren 1924), oprichter van Sligro (=Slippens groothandel).
- Helena Maria Henrica (Leentje) Boelens (1895-1895).
- Nicolaas Bernardus Boelens (1896-1896).
- Antonius Wilhelmus Catharina (Toon) Boelens (1897-1958), stoffenhandelaar, AB-stoffenhuis, Visstraat.
- Wilhelmus Johannes Bernardus (Willem) Boelens (1899-1975). Hij trouwt in 1922 met Femke Cornelia Landmeter (1896-1985). Haar ouders hadden een dansschool in de Verwersstraat. Het gezin Boelens-Landmeter vestigt zich in Breda.
- Maria Anna Christina (Marie) Boelens (1901-1989), eigenaresse bontzaken Frits van der Ven, Pelterijen op Markt 25.
- Jacobus Catharina (Cootje) Boelens (1903-1905).
- Jacobus Catharina (Co) Boelens (1906-1966). Hij trouwt in 1938 met Adriana Helena (Sjaan) Kools. Co Boelens vestigt zich in Breda.
| |